De afgelopen dagen heb ik me ondergedompeld in het boek Fashionopolis van de Amerikaanse journalist Dana Thomas. Een boek over de echte prijs van fast fashion, hoe we in godsnaam in dit systeem verzeild zijn geraakt en hoe we hier in de nabije toekomst weer uit kunnen klauteren. Want boven alles is Fashionopolis een boek van hoop, zo verklaart Dana Thomas tijdens een interview met hetkanWEL in het Amsterdamse Fashion for Good.
Dana Thomas is die ochtend met de trein aangekomen vanuit Parijs waar ze sinds 1992 woont. Morgen gaat ze door naar Londen en de dag daarna naar Kopenhagen, vertelt ze terwijl ze snel nog wat chips naar binnen werkt. Van lunch is het niet gekomen, maar dat geeft niet. “Het hoort erbij,” zegt ze met een glimlach voordat we gaan zitten. Ik ben ongeveer de vijfde op een rij, die haar die dag te spreken krijgt, maar haar enthousiasme over het onderwerp en het boek is er niet minder op geworden gelukkig.
Hoe zijn we hier terecht gekomen?
Laten we beginnen met deel één van het boek, het deel dat vertelt hoe we hier in godsnaam terecht zijn gekomen. Die geschiedenis begint eerder dan je denkt, zo’n 250 jaar geleden, toen Richard Arkwright de Britse stad Manchester langzaam veranderde in het centrum van de katoenindustrie en het daarmee de bijnaam Cottonopolis bezorgde. De arbeidsomstandigheden in deze eerste kledingfabrieken doen niet onder voor de omstandigheden in de latere fabrieken in het Garment Disctrict in New York City of de huidige fabrieken in Aziatische landen als Bangladesh.
“Het is frustrerend om te zien dat de kledingindustrie al zo lang op dezelfde manier draait,” geeft Dana Thomas toe. “Toen de Triangle Shirtwaist Factory in New York in 1911 afbrandde, was iedereen net zo in shock als toen Rana Plaza in Bangladesh honderd jaar later instortte. Sterker nog: er stond destijds een groep vrouwen op, die de kledingindustrie wilde veranderen. Zij richtte het white label op. Kleding met dit label was gegarandeerd gemaakt onder goede arbeidsomstandigheden.”
Sweatshops
Maar het white label hield geen stand en de gewenste verandering bleef uit. Sterker nog: in 2013 (het jaar waarin Rana Plaza instortte) werd in de Verenigde Staten meer kleding verkocht dan ooit. “Waarschijnlijk gemaakt door dezelfde mensen, die omkwamen bij de ramp in Bangladesh. Maar de consumenten maakten die connectie niet. En dat kunnen we ze ook niet kwalijk nemen. Ik schrijf al 30 jaar over mode en zelfs ik wist niet hoe erg het was tot ik drie jaar geleden aan dit boek begon en al die plekken bezocht. Van de fabrieken in Bangladesh tot aan de sweatshops in Los Angeles waar illegale immigranten werken onder verschrikkelijke omstandigheden.”
Goedkope arbeid
“De mode-industrie is altijd op zoek naar de goedkoopste arbeid, zodat ze de prijzen van de kleding kunstmatig laag kunnen houden. We betalen nu exact hetzelfde voor kleding als honderd jaar geleden. Niet verhoudingsgewijs hetzelfde, maar exact hetzelfde, terwijl onze lonen sindsdien toch substantieel gestegen zijn. We kunnen nu tien broeken kopen waar we er vroeger maar één konden kopen. We moeten terug naar het kopen van één exemplaar en daar moeten we dan tien keer zoveel voor betalen als we nu doen, zodat iedereen in de keten een normaal loon kan krijgen.”
Verslaafd
“We zijn verslaafd aan het kopen van kleding en dat wordt in stand gehouden door de industrie. Ze geven ons goedkope T-shirts en dus willen we er meer. Zij blijven aanbieden, met elke week nieuwe collecties, en jij blijft maar kopen. Daardoor ben je als consument medeplichtig aan het systeem en zeg nou eerlijk: hoeveel T-shirts of spijkerbroeken heb je feitelijk nodig? Ik ben ervan overtuigd, dat als je echt weet hoe het eraan toegaat in de mode-industrie, dat je er niet meer aan mee wil doen. Daarom heb ik dit boek geschreven. Met dit boek leid ik een kruistocht om er een einde aan te maken.”
Coole nieuwe initiatieven
In deel twee en deel drie van haar boek portretteert ze dan ook verschillende bedrijven, die de mode-industrie veranderen. Van ontwerper Stella McCartney tot aan een boerderij dat gekleurde katoen teelt in Californië. Van kweekleer (waarbij leer, net als bij kweekvlees, in een laboratorium gekweekt wordt) tot aan een bedrijf, dat natuurlijk indigo terugbrengt om denim mee te verven.
“Er zijn zoveel coole mensen, die verandering brengen op een fundamenteel niveau. En ik heb het gevoel dat deze veranderingen structureel zijn, omdat ze niet plaatsvinden binnen het bestaande systeem (want dat is tot op het bot corrupt), maar omdat ze een geheel nieuw systeem proberen te ontwikkelen. Het is vergelijkbaar met de ontwikkeling van biologisch eten versus de industriële landbouw. We willen niet langer deel uitmaken van dat systeem, dus eten we steeds vaker biologisch en plantaardig. Ik denk dat duurzame kleding straks net zo gewoon is als biologisch eten nu al is. Dat was tien jaar geleden ook nog niet zo. Het kan snel gaan.”
Duurzame mode voor iedereen
Het argument dat duurzame mode nu nog voor de elite is, omdat het prijzig is, wuift ze weg. “Smart Phones waren in het begin ook voor de elite. Er wordt hard gewerkt aan oplossingen, die voor iedereen toegankelijk zijn. Dat is belangrijk, omdat je als consument dan echt een keuze hebt. En als je die keuze hebt, zal je de juiste maken en voor duurzaam gaan, daar ben ik van overtuigd.”
Dana Thomas – Fashionopolis
Minder kopen en minder weggooien dus, maar dat laatste gaat vanzelf als je meer voor je kleding betaalt en het van goede kwaliteit is en dus mooi blijft. Ik zou iedereen, die wel eens kleding koopt, willen aanraden om Fashionopolis met aandacht te lezen.